7/3/2023
In navolging van de rechtbank en het Hof heeft ook Advocaat-Generaal (A-G) De Bock geconcludeerd dat maaltijdbezorger Deliveroo onder de verplichtstelling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg (Bpf Vervoer) valt. Kernvraag in het geschil is of Deliveroo zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg. Het verschil van mening tussen Deliveroo en Bpf Vervoer spitst zich vooral toe op de uitleg van ‘vervoer van goederen over de weg’. Deliveroo stelt zich onder meer op het standpunt dat hier uitsluitend het wettelijk, gemotoriseerd beroepsgoederenvervoer als bedoeld in de Wet wegvervoer goederen (Wwg) onder valt en niet de bezorging van maaltijden met ongemotoriseerd vervoer. A-G De Bock concludeert onder meer dat uit de omschrijving in het verplichtstellingsbesluit niet volgt dat het vervoer met een bepaald (type) voertuig moet plaatsvinden om onder de verplichtstelling te vallen. Een taalkundige uitleg van het begrip ‘vervoeren over de weg’ sluit maaltijdbezorging per fiets evenmin uit. Bovendien is het begrip ‘goederenvervoer’ in het spraakgebruik de afgelopen jaren geëvolueerd en valt hier tegenwoordig ook niet gemotoriseerd vervoer onder. Daarnaast bestaat volgens de A-G geen aanleiding om aansluiting te zoeken bij de definitie in de Wwg, omdat het verplichtstellingsbesluit een eigen definitie van ‘onderneming in het Beroepsvervoer over de weg’ kent.
In de conclusie gaat de A-G voorts in op de toepassing van het hoodzakelijkheidscriterium en de geldigheid van het verplichtstellingsbesluit. Bij dit laatste speelt onder meer de representativiteitstoets een rol. De A-G is van mening dat het Hof uitgebreider had moeten ingaan op de stelling van Deliveroo dat de verplichtstelling onvoldoende representatief is en concludeert de sectoren maaltijdbezorging/fietskoeriers in het vervolg meegenomen moeten worden bij de representativiteitstoets. De A-G tekent daarbij wel gelijk aan dat dit geen reden is om de verplichtstelling op dit moment ongeldig te verklaren en dat een eventuele intrekking van de verplichtstelling door de minister niet met terugwerkende kracht kan plaatsvinden.
De uitspraak van de Hoge Raad staat voorlopig gepland voor 13 oktober 2023.
Bron: Rechtspraak.nl, 24 februari 2023.