Afkopen van je pensioen. Voordelig of een dief van je eigen portemonnee?

Inleiding

Als voorloper van de Wet Toekomst Pensioenen (hierna WTP) maar wel in het kader van het Pensioenakkoord, kennen wij de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen. Daar waar de RVU en het verlofsparen al vanaf 2021 in de belastingwetten opgenomen zijn is, dat met de afkoop nog niet aan de orde. Deze mogelijkheid wordt waarschijnlijk tegelijkertijd met de WTP per 1 juli 2023 (?) geïntroduceerd. Het bedrag ineens houdt in de mogelijkheid tot afkoop van 10% van het pensioen. Bij gebruik van deze afkoopmogelijkheid wordt echter wel een andere flexibiliseringsmogelijkheid geblokkeerd, het hoog:laag pensioen binnen de verhouding, 100:75.

Afkoop van pensioen, de pensioenuitvoerder is verplicht mee te werken

Het creëren van deze gedeeltelijke afkoopmogelijkheid betekent dat aanpassingen nodig zijn in diverse wetten. van de Pensioenwet, de wet Verplichte beroepspensioenregeling en de wet Loonbelasting.  Zo wordt in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling voor de pensioenuitvoerder, de verplichting opgenomen om op verzoek van de deelnemer over te gaan tot afkoop van een gedeelte van het pensioen.

Voorwaarden van toegestane afkoop van 10% van het pensioen

De pensioenuitvoerder is verplicht mee te werken aan de afkoop indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • De afkoopwaarde bedraagt maximaal 10% van de waarde van het ouderdomspensioen.
  • De afkoop geschiedt op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen of in februari van het kalenderjaar gelegen na de ingang van het pensioen.
  • Er mag geen gebruik gemaakt worden van de mogelijkheid tot variëren van het pensioen binnen de verhouding 100:75.
  • Na de afkoop mag het ouderdomspensioen niet onder de afkoopgrens van € 520,35 (bedrag 2022) uitkomen.
  • Indien door de afkoop het partnerpensioen wordt verlaagd zal de partner hiervoor toestemming moeten geven.

Bovendien mag bij de vaststelling van de afkoopsom geen onderscheid gemaakt worden tussen mannen en vrouwen. Er moet voldaan worden aan de collectieve actuariële gelijkwaardigheid.

Afkoop van 10% zonder fiscale sanctie

In beginsel leidt gehele of gedeeltelijk afkoop van pensioen in de loonbelasting tot een fiscale sanctie. De gehele aanspraak dus ook het niet afgekochte gedeelte is belast en bovendien is er een revisierente van 20% verschuldigd. Per saldo leidt dit tot een belastingheffing van circa 70% over de waarde van de gehele pensioenaanspraak. Om de belastingheffing te voorkomen wordt in het sanctieartikel 19b van de Wwet loonbelasting, dan ook een bepaling opgenomen waarin vastgelegd is dat een afkoop in de zin van de Pensioenwet en of de Wet vVerplichte beroepspensioenregeling een toegestane vorm van afkoop is. Een dergelijke afkoop leidt dan niet tot de fiscale sanctie. De afkoopsom is uiteraard wel tegen het reguliere tarief belast in de loonbelasting. De pensioenuitvoerder is inhoudingsplichtig. Het is  daarnaast mogelijk om een pensioen in eigen beheer op het moment van ingang voor 10% af te kopen, door een uitbreiding van artikel 38n van de Wet loonbelasting.

Voorbeeld afkoop van een pensioen in eigen beheer

Een DGA heeft zijn pensioen in eigen beheer niet omgezet naar ODV  of afgekocht. Het pensioenrecht bedraagt € 40.000 ingaande op 67 jarige leeftijd. Dit pensioen wordt na ingang zoveel mogelijk waardevast gehouden. Het fiscaal doelvermogen bedraagt € 466.000. Bij de berekening van de afkoopwaarde mag geen onderscheid gemaakt worden tussen mannen en vrouwen. De waarde in het economisch verkeer van het pensioen berekend volgens het benaderde marktwaardemodel met actuariële gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen bedraagt inclusief de opslag voor indexatie, € 1.170.000.

De DGA kan dus een afkoopsom ontvangen van 10%, een bedrag van € 117.000. Dit bedrag is regulier belast. Na de gedeeltelijke afkoop bedraagt zijn pensioen, € 36.000 per jaar. Via de middelingsregeling zou de DGA wellicht nog de belastingheffing over het gedeelte van de afkoop dat belast is geweest in het toptarief kunnen matigen. Echter de middelingsregeling wordt met ingang van 2023 afgeschaft. Over slechte timing (!) gesproken.

VpB-aspect

Door de afkoop daalt de fiscale pensioenverplichting met 10% naar € 419.000. De vrijval is € 47.000.  De afkoopsom van € 117.000 kan echter ten laste van het fiscale resultaat worden gebracht. Per saldo levert de 10%-afkoop een fiscale verliespost op van € 70.000.

Dekkingsgraad meewegen ?

Uit de Memorie van toelichting blijkt dat bij een pensioenfonds het effect van de 10% afkoop op de totale dekkingsgraad zeer gering is. Om deze reden behoeft er bij de vaststelling van de hoogte van de afkoopsom geen rekening gehouden te worden met bijvoorbeeld een dekkingsgraad lager dan 100%. Wij verwachten dat dit niet geldt voor een pensioen in eigen beheer. Immers, wanneer er sprake was van een pensioen in eigen beheer in combinatie met een stamrecht in eigen beheer, mag de afkoop van het pensioen, de dekkingsgraad van het stamrecht niet verslechteren. De fiscus zal waarschijnlijk in een vraag en antwoord bepalen dat gedeeltelijke afkoop niet mogelijk is bij een dekkingsgraad lager dan 100% voor het pensioen in eigen beheer.

Voorbeeld beschikbare premieregeling

Voor een beschikbare premieregeling of streefregeling waarbij er een pensioenkapitaal verzekerd is, zal de vaststelling van de waarde van het pensioen en hiermee van 10% van de afkoopwaarde, weinig problemen met zich meebrengen. De hoogte van het pensioenkapitaal staat immers vast. We tonen  dit aan met het volgende voorbeeld.

Een 68 jarige deelnemer met een opgebouwd pensioenkapitaal van € 400.000 doet een beroep op de mogelijkheid om 10% van het pensioen af te kopen. De pensioenuitvoerder maakt onder inhouding van loonbelasting, bruto € 40.000 over naar de werknemer. Het resterende pensioenkapitaal van € 360.000 zal de werknemer aan moeten wenden voor een direct ingaand levenslang pensioen. Bij een factor van 22,25  levert dit een ouderdomspensioen op van € 16.180 per jaar.  Zonder afkoop bedraagt het ouderdomspensioen, € 17.976 per jaar. Een verschil van € 1.796 per jaar. Pas na ruim 22 jaar uitkeren (de deelnemer is dan 90 jaar) is het totaal uitgekeerd pensioen bij de variant zonder afkoop gelijk aan de afkoopvariant.  

10% afkoopmogelijkheid geldt niet voor een ODV

De mogelijkheid om bij ingang 10% van de waarde af te kopen geldt niet voor een ODV. Tijdens het consultatieproces zijn hier wel vragen over gesteld maar dit heeft niet geleid tot uitbreiding van de afkoopmogelijkheid naar een ODV.  Het afstorten van de ODV in een lijfrente betekent dat de 10%-afkoop wel mogelijk is. Een lijfrente kan immers wel afgekocht worden.

Afkoop van een lijfrente

Voor de 10% afkoopmogelijkheid van een lijfrente geldt eveneens dat de uitvoerder verplicht is mee te werken aan de afkoop. Dit wordt geregeld via een aanpassing van de Wet op het financieel toezicht. Het na afkoop resterende bedrag moet groter zijn dan de afkoopgrens kleine lijfrente (een bedrag van € 4.607, bedrag 2022) en het af te kopen bedrag is maximaal 10% van de waarde in het economisch verkeer van de lijfrente. De afkoopsom is regulier belast. Anders dan bij de afkoop van het pensioen gelden er echter geen beperkingen met betrekking tot de aanwending van de resterende 90%, dit kan binnen fiscale grenzen volledig aangewend worden voor een tijdelijke oudedagslijfrente.  

En voor de vaststelling van de waarde in het economische verkeer behoeft ook niet voldaan te worden aan de actuariële gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Deze collectieve actuariële gelijkwaardigheid is echter voor de meeste lijfrentes geen issue. Voor ingangsdatum zijn verreweg de meeste lijfrentes, een gerichte lijfrente. Bij een gerichte lijfrente staat de hoogte van de uitkering nog niet vast en speelt levensverwachting geen rol bij de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer.

10%-afkoop van een lijfrente in eigen beheer

Ook de lijfrente in eigen beheer bedongen bij de inbreng van de éénmanszaak in de BV kan voor 10% worden afgekocht. De afkoop van 10% van de waarde leidt niet tot een negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen. In de uitbreiding van artikel 3.133 van de Wet IB 2001 wordt geen onderscheid gemaakt tussen een lijfrente bij een verzekeraar, een bancaire instelling of in eigen beheer.

Gedeeltelijke afkoop bij de ingang van de lijfrentetermijnen

De gedeeltelijke afkoop is mogelijk bij de ingang van de lijfrentetermijnen. De uiterste ingangsdatum van een lijfrente is gelegen in het kalenderjaar, 5 jaar na het bereiken van de AOW-leeftijd. De ingangsdatum van lijfrente kan zonder voorwaarden uitgesteld worden tot 5 jaar na de ingangsdatum van de AOW. Anders dan bij pensioen, wordt bij een lijfrente, in de praktijk wel veel van deze uitstelmogelijkheid gebruik gemaakt.

Timing issue bij afkoop van pensioen en lijfrente, afkoopmoment verschuiven naar februari volgend kalenderjaar

Tijdens de parlementaire behandeling is het voorbeeld aangehaald dat het afkopen van het pensioen, bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in de maand december fiscaal gezien onvoordelig kan uitpakken. Immers, gedurende 11 maanden van het jaar wordt het regulier salaris genoten en in december wordt er dan 10% van de waarde van het pensioen uitgekeerd. De afkoopsom kan dan volledig tegen het toptarief belast zijn. Via een amendement is het wetsvoorstel op dit punt gewijzigd. Het is ook mogelijk om wanneer het pensioen of de lijfrente in het voorgaande kalenderjaar reeds ingegaan is, de afkoop plaats te laten vinden in de maand februari van het volgende kalenderjaar. In dat volgende jaar wordt er alleen AOW en een pensioenuitkering genoten, dit is gemiddeld genomen lager dan het salaris. De belastingheffing vindt in dat jaar dan plaats bij een lager belastingtarief (want inmiddels AOW) en ook het totale box-I inkomen inclusief de afkoopsom van het pensioen zal lager zijn.

Afkoopmogelijkheid geldt per uitvoerder

De mogelijkheid tot gedeeltelijk afkopen geldt per pensioenuitvoerder respectievelijk lijfrente-uitvoerder. Zeker bij lijfrentes zien wij in de praktijk meerdere uitvoerders. Door einddata bij de verschillende uitvoerders te plannen in de periode tussen AOW-leeftijd en 5 jaar na AOW-leeftijd kan door gebruik van de afkoopmogelijkheid, fiscale optimalisatie bereikt worden.

Conclusie

De verwachting is dat in de praktijk veel gebruik gemaakt zal worden van de gedeeltelijke afkoopmogelijkheid. Zeker bij pensioenen waarbij de waarde in het economisch verkeer gelijk staat aan 20 of meer jaarlijkse pensioenuitkeringen. In deze situaties leidt afkoop van 10% pas na 20 jaar tot een hoger totaal van ontvangen pensioenuitkeringen zonder gebruikmaking van de afkoopvariant dan met gebruikmaking van de afkoopvariant. Uit NIBUD onderzoek blijkt ook dat een 75 jarige, gemiddeld genomen 19% minder uitgeeft dan 65 jarige. Het gedeeltelijk afkopen van pensioen of starten met een hoog:laag pensioen sluit hiermee ook beter aan bij de inkomenswensen van de verse pensionado.  

Uiteraard zal er per casus bekeken moeten worden of het forse bedrag ineens niet leidt een éénmalig relatieve hoge belastingdruk en of het mislopen van toeslagen. Voor een hoge belastingdruk biedt helaas de middelingsregeling, geen oplossing meer.  Het mislopen van een toeslag in het jaar van afkoop kan wellicht weer ingehaald worden, doordat in de volgende jaren het inkomen iets lager is.  In ieder geval zal voorafgaand aan de gedeeltelijk afkoop, een financiële planning in veel gevallen noodzakelijk zijn om te komen tot het best passende advies. Het blijft maatwerk.